Voor de bakker (Kort verhaal)
Het is vroeg, donker en nat. De weg waarover het vrachtautootje rijdt, voert door een bos. Buiten stortregent het. In de cabine tuurt Daniël onafgebroken door de voorruit. De ruitenwissers zwiepen in hoog tempo heen en weer. Opeens roept Daniël: „Pas op, een konijn.”
„Een wild zwijn voor je auto is nog minder fijn”, rijmt zijn vader. Tegelijkertijd trapt hij hard op de rem om het beestje niet plat te rijden. De remmen piepen en uit de laadruimte komt een enorm kabaal. „Dat lelijke beest!”, moppert vader.
„Dat was er bijna geweest”, rijmt Daniël in gedachten.
„Nu ligt al het brood natuurlijk door elkaar en zijn de taarten geplet”, zucht vader. „En die vaste baan….” Vader maakt de zin niet af; Daniël in gedachten wel: „Die is naar de maan…”
Als de auto tot stilstand is gekomen, drukt vader op het knopje om het licht in de laadruimte aan te doen. Hij ritst zijn jas dicht en stapt de cabine uit. Ook Daniël klimt naar buiten, al doet hij dat heel wat minder handig dan zijn vader.
Vader heeft er ervaring mee; hij springt elke werkdag wel een keer of dertig uit de auto om brood en taart bij bejaardenhuizen, ziekenhuizen, kazernes en gevangenissen te bezorgen. Hij doet het werk nu een maand
of twee. Daarvoor was hij werkloos. Dagenlang zat hij achter zijn computer met twee vingers sollicitatiebrieven te typen. Hij tikte steevast dat hij de juiste man op de juiste plaats was, of hij nu als kantoormedewerker, cipier, slager of vuilnisman solliciteerde. Naarmate hij meer afwijzingen kreeg, begon vader steeds harder te typen. Het is Daniël een raadsel dat het toetsenbord heel bleef. Op het laatst ramde zijn vader zo hard op de toetsen dat de ruiten ervan rinkelden.
Uiteindelijk belde de bakker uit een dorp verderop dat hij vader wel „als bezorger wilde uitproberen.” Vader werd meteen driftig om die woordkeuze, maar hield zich gelukkig in. Op de fiets ging hij naar de bakkerij. De bakker, een lange magere man, stelde een proeftijd van drie maanden voor. Als vader het brood en de taarten in die periode netjes en op tijd zou bezorgen en de klanten vriendelijk te woord zou staan, zou de bakker hem een vaste baan aanbieden.
Het werk leek vader leuk, maar hij had wel gemengde gevoelens over de bakker zelf. „Die bakker is me eigenlijk te mager. Een goeie bakker is dikkig. Kijk naar Bakkertje Deeg en naar Bakker Fijnebol. Dat zijn mensen met liefde voor hun werk, mannen die hun baksels eer aan doen”, beweerde vader toen hij van het gesprek in de bakkerij thuis kwam. „Een magere bakker vertrouw ik niet zo, al bakt-ie nog zulke zoete broodjes.”
„Wat een flauwekul kraam je nu weer uit”, zei moeder. „Een magere bakker kan toch ook gewoon een snelle stofwisseling hebben?” Vader schudde niet-begrijpend zijn hoofd om dat moeilijke woord. Ook Daniël snapte niet wat moeder bedoelde. Om te voorkomen dat moeder hen op een biologieles zou trakteren, lieten ze het maar zo.
Nu het kerstvakantie is, mag Daniël met vader mee. Vanmorgen zijn ze om drie uur vanaf de bakkerij vertrokken. Zo vroeg is Daniël nog nooit op pad geweest. Erg vindt hij het niet, want met vader brood en taart bezorgen is het fijnste dat hij zich kan indenken. Zou het vandaag de laatste keer zijn? De bakker zal witheet zijn als het brood en de taarten niet netjes en op tijd worden afgeleverd…
Wil je weten hoe dit verhaal afloopt? Kijk snel in Kits!
Geplaatst op dinsdag 9 december 2014 door Harold Wilbrink